- économie
- économie [eekonnommie]〈v.〉1 economie ⇒ (staats)huishouding2 economie ⇒ staathuishoudkunde3 zuinigheid ⇒ spaarzaamheid4 bezuiniging ⇒ besparing5 〈meervoud〉spaarcenten ⇒ spaargeld6 〈formeel〉structuur ⇒ bouw, opzet♦voorbeelden:1 une économie de marché • een markteconomieéconomie concertée • overlegeconomieéconomie dirigée, planifiée • geleide economie2 économie humaine • welvaartseconomieéconomie politique • staathuishoudkundefaire de l'économie politique • economie studeren4 économies de bouts de chandelle • bezuinigingen die geen zoden aan de dijk zettenune mesure d'économie • een bezuinigingsmaatregelune économie de temps • een tijdsbesparing〈spreekwoord〉 il n'y a pas de petites économies • wie het kleine niet eert is het grote niet weerdfaire l'économie de qc. • iets besparen5 faire des économies • sparen1. f1) economie2) zuinigheid3) bezuiniging, besparing4) bouw, opzet2. économiesf plspaargeld
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.